DNB, Billy Bankbiljet en de Pijnlijke Prijsstijging

Naast haar monetaire taken geeft De Nederlandsche Bank (DNB) informatiemateriaal uit over haar werkzaamheden, bedoeld voor scholieren en het grote publiek. Een voorbeeld daarvan is het stripfiguurtje Billy Bankbiljet, dat inzicht zou moeten geven in geld, bankieren en het toezicht daarop. In de aflevering Billy Bankbiljet en de Pijnlijke Prijsstijging wordt aan Billy en aldus aan de lezers, op Jip en Janneke-niveau uitgelegd wat inflatie is en welke 'heldhaftige' rol DNB speelt in de bestrijding daarvan. Helaas krijgen we vooral een overzicht van de denkfouten die men tot op het hoogste niveau in de financiële wereld maakt. Ook vermeldt DNB cruciale informatie over het geldsysteem niet.

Het stripverhaal van vier pagina's is te downloaden in pdf via deze link: Billy Bankbiljet en de Pijnlijke Prijsstijging. Hieronder volgt een bespreking per bladzijde.

Bladzijde 1
Billy stelt tot zijn grote schrik vast dat er met hem, biljet van vijf euro, niet meer een sorbet kan worden gekocht, zoals vorig jaar, maar nog slechts een waterijsje op een stokje. En dat ook nog zonder wisselgeld terug te krijgen. Aan Billy wordt door een ander bankbiljet verteld dat er "inflatie heerst". Dit zou betekenen dat "geld minder waard is geworden".

Hierover de volgende opmerkingen.

Inflatie "heerst" niet. Inflatie is geen virus dat rondwaart en waartegen DNB en andere centrale banken als dokters optreden. DNB kijkt in het stripverhaal heel duidelijk naar prijsstijgingen als zijnde inflatie; impliciet wordt aangenomen dat dit correct is. Doch DNB trekt zo een rookgordijn op, want zij verklaart niet waardoor prijzen stijgen. Inflatie kan men op twee manieren definiëren:

1. Inflatie als prijsstijgingen. Dit is de meest gehanteerde definitie of betekenis van inflatie bij hedendaagse economen, mediacommentatoren en centrale bankiers. Zoals blijkt, hanteert DNB deze definitie ook. Daarbij maken betrokkenen gebruik van de Consumentenprijsindex (CPI), waarop uitgebreide en goed onderbouwde kritiek bestaat.

2. Inflatie als geldgroei. Meer aanbod van een goed, ook van geld, doet de prijs dalen. Bij geld is dat de koopkracht. De groei van de geldhoeveelheid is niet alleen de enige bruikbare definitie van inflatie, geldgroei is ook de oorzaak van de voortdurende prijsstijgingen van vele goederen. Het is de daling van de marktwaarde (prijs) van geld. Nog een voordeel van geldgroei als inflatie, is dat deze exact meetbaar is: de centrale bank houdt altijd de geldhoeveelheid exact bij, in harde getallen. De CPI daarentegen is een boterzachte en misleidende statistiek, die voor niemand de exacte verandering van diens koopkracht door prijsveranderingen weergeeft. De nadruk op stijgende prijzen, tegenwoordig dus door velen als inflatie gezien, omzeilt de oorzaken daarvan: goederen worden duurder door een stijgende geldhoeveelheid (en maar zelden door een dalend goederenaanbod).

Door te zeggen dat inflatie "heerst" en dat men minder voor het geld kan kopen, beschrijft DNB op zijn best een symptoom. Vanuit de Oostenrijkse School hanteert men daarom definitie nr. 2: de groei van de geldhoeveelheid is de inflatie. Hieruit volgen prijsstijgingen, die dus een gevolg zijn van de geldgroei. Wil men inflatie bestrijden, dan dienen centrale en private bankiers simpelweg te stoppen met hun (niet door goud of zilver gedekte) geldschepping. Men kan daarom beter onderscheid maken tussen enerzijds inflatie of monetaire inflatie als zijnde geldgroei en anderzijds prijsinflatie, waarmee men dan prijsstijgingen bedoelt. Let wel: goederen kunnen ook duurder worden door een dalend aanbod; een oorlog, misoogsten, brand in een fabriek, stakingen en dergelijke. Maar hier geldt een belangrijke beperking: de goederen die duurder worden, wat in zulke gevallen maar een beperkte hoeveelheid zal zijn, leiden tot goedkopere andere producten. Want meer geld aan het ene goed uitgeven, betekent normaal gesproken minder geld overhouden voor alle andere. Bij geldgroei echter wordt vrijwel alles duurder en worden zelfs productiviteitsstijgingen niet zelden overmeesterd door prijsstijgingen.

Pagina 2
DNB vervolgt met de hedendaagse ideeën over inflatie (waarmee dan prijsstijgingen worden bedoeld): als oorzaken ervan worden stijgende kosten en stijgende bestedingen genoemd. In economenjargon heten die "kosteninflatie" en "bestedingsinflatie". Maar beide oorzaken verklaren wederom niets. Sterker nog, beide zijn juist vormen van inflatie, nota bene volgens de eigen definitie van DNB. Want stijgende kosten zijn niets anders dan prijsstijgingen zelf. DNB zegt dus eigenlijk: "de prijzen stijgen doordat de prijzen stijgen". Dit geldt ook voor bestedingsinflatie: als mensen meer geld besteden, stijgen de goederenprijzen. Ook dit is dus geen oorzaak van (prijs)inflatie, maar is (prijs)inflatie zelf. Beide soorten hebben ook weer hun beperkingen:

Kosteninflatie verklaart niet waarom die kosten (van productiefactoren als grondstoffen, mankracht, machines) stijgen. Is er meer vraag naar bepaalde goederen en is er een groter, voorafgaand beslag op hun productiefactoren, dan is er minder vraag naar andere consumptie- en kapitaalgoederen. Daarvan daalt dan de prijs. Ook is onduidelijk waarom kosteninflatie een probleem is: door grotere vraag stijgen weliswaar prijzen (van bepaalde, maar niet alle goederen), doch dit is simpelweg wat consumenten willen. Dus kosteninflatie is een rookgordijn en verklaart niets.

Bestedingsinflatie verklaart niet wat er gebeurt met de prijzen nadat mensen hun geld hebben uitgegeven. Tenslotte is de hoeveelheid geld die mensen tot hun beschikking hebben, normaal gesproken beperkt. Nadat ze kennelijk plotseling veel meer geld hebben uitgegeven dan voorheen, met prijsstijgingen tot gevolg, volgt een periode van minder uitgaven. De prijzen van veel goederen moeten dan weer dalen. In het stripverhaal wil "iedereen" een ijsje kopen en verhoogt de producent zijn prijzen. Maar dan geven die mensen minder uit aan andere goederen en dalen de prijzen daarvan. De term bestedingsinflatie verklaart dus geen voortdurende en algemene prijsstijgingen én kijkt slechts naar de korte termijn. Evenmin is duidelijk waarom deze inflatie een probleem zou zijn en waar Billy nu zo van in paniek raakt: mensen consumeren simpelweg waar ze zin in hebben, in dit geval méér ijs. Dat is alles. Doch dit wordt niet aan Billy verteld.

Nog een belangrijke kanttekening is dat mensen, voordat ze meer geld te besteden hebben en dat ook doen, eerst een periode gewerkt en gespaard hebben, wat heeft geleid tot een stijgend goederenaanbod, met prijsdalingen daarvan tot gevolg. De plotse bestedingsgolf compenseert op zijn best die dalingen, maar is op zich geen reden voor een centrale bank tot ingrijpen of bezorgdheid. Er is geen enkele reden waarom dit fenomeen, "bestedingsinflatie", tot enige zorg zou moeten leiden. Bij een vaste geldhoeveelheid is het een golfbeweging, geen opgaande lijn in (prijs)inflatie. Uit pagina 1 blijkt ook nergens uit met welke vorm van (prijs)inflatie we hier te maken hebben. Is het kosteninflatie, dan rijst de vraag waarom de kosten hoger zijn dan vorig jaar, toen met Billy Bankbiljet nog een sorbet kon worden gekocht en nu nog maar een waterijsje. Bij bestedingsinflatie blijft onduidelijk waarom mensen nu dan zoveel meer (aan ijs) besteden dat de koopkracht is gedaald. Als mensen hun geld anders besteden dan vorig jaar (meer ijs), dan dalen elders prijzen van andere goederen. Hebben mensen meer geld dan vorig jaar en is ijs door de grotere vraag duurder geworden, dan hebben die mensen ook gewerkt en gespaard en daarmee het goederenaanbod vergroot zonder zelf eerst vraag uit te oefenen. Dat doen ze pas nu met dat ijs of andere goederen. In elk geval is er door werken ook meer goederenaanbod, anders kunnen mensen geen geld te besteden hebben. Dit alles komen Billy en de lezers niet te weten.

Te zien is, dat de prijsstijgingen zoals DNB ze uitlegt, hoogstens golfbewegingen zijn en dat deze beperkt worden door de beschikbare geldhoeveelheid in handen van de burgers en bedrijven. Bovendien zou er geen echte reden hoeven zijn, zulke (prijs)inflatie te vrezen: ze is voorbijgaand, als mensen hun geld hebben uitgegeven, weer zuinig worden of hun geld besteden aan andere (seizoensgebonden) producten. De vraag rijst, waarom DNB zo'n probleem van deze inflatie maakt. Het antwoord hierop wordt niet in het stripverhaal gegeven, maar wel in dit blog, bij de bespreking van pagina 4.

Pagina 3
DNB komt met een aloude, doch onjuiste volkswijsheid:

"Een beetje inflatie is niet erg, maar als het te veel wordt kan het vreselijk fout gaan."
Hierover drie opmerkingen:

1. Wat een "beetje inflatie" is, waarom dat "beetje" niet erg is en hoe hoog dat maximaal mag zijn voordat het "vreselijk fout" gaat, legt DNB niet uit. Bovendien rijst de vraag of de koopkrachtdaling bij Billy Bankbiljet van sorbet naar ijs-op-stok niet gewoon binnen dit "beetje inflatie" valt en de paniek bij Billy dus allemaal voor niks is. Zeker als het komt door de al eerder vastgestelde onschuld van de "bestedingsinflatie". Dat zou het hele stripverhaal zelfs overbodig maken.

2. De suggestie is doorgaans dat door wat (prijs)inflatie, mensen makkelijker geld uitgeven omdat ze op termijn steeds minder voor hun geld kunnen kopen. Dat uitgeven zou dan "goed voor de economie" zijn. Hierop is het nodige aan te merken. Ten eerste is het niet consumeren dat mensen welvarend maakt, maar werken, sparen en investeren. Consumeren volgt pas daarna. Voor welvaart is sparen noodzakelijk, om het geld te (her)investeren in nieuwe of vervangende kapitaalgoederen die de welvaart vergroten. Minder sparen en meer uitgeven tast op termijn de concurrentiepositie aan en bevordert schulden maken als er bij gebrek aan spaargeld bedrijven toch willen investeren. Niet geld uitgeven, maar sparen is goed voor "de economie" als men daar de materiële welvaart mee bedoelt.

Ten tweede hebben burgers maar één, individueel belang: dalende prijzen. Er bestaat geen ander belang naast of boven dat individuele, dus ook geen "maatschappelijk belang" dat uit (prijs)inflatie zou bestaan om "de economie aan te jagen". Een mens wil instinctief gezien overleven, niet alleen nu, maar ook op lange termijn, als de arbeidskracht afneemt. Wat de inflatie propagandisten (en de (prijs)deflatiehaters) over het hoofd zien, is dat prijsdalingen, oftewel stijgingen van de koopkracht, mensen aanzetten tot werken en sparen. Dat is zeer verstandig. Het vergroot de eigen vermogens, het spaargeld en daarmee de bronnen voor toekomstige investeringen en welvaart. Werken vergroot kennis, vaardigheden en innovaties. Spaargeld stijgt zo in koopkracht; er ontstaat een productieve en stimulerende wisselwerking. In plaats van risico's te nemen als schulden maken en geld uitgeven, spenderen mensen alleen wat ze echt nodig vinden en bewaren de rest. Ook bouwt men zo een goed pensioen op met werken en sparen. Deflatie (prijsdalingen of relatieve afname van de geldhoeveelheid met hetzelfde effect) maakt dat mensen lange termijn denkers worden en daarmee juist verstandig, want in hun eigen belang , handelen. Omdat de lange termijn altijd komt, heeft de mens levenslang profijt van die mentaliteit. Dat is het tegenovergestelde van wat de inflatie propagandisten (zoals DNB) vertellen, die mensen aanmoedigen om "de bestedingen te stimuleren" en "de economie aan te jagen". Alsof "de economie" een monster is dat gevoed moet worden. Schulden zijn een risico, een onbetaalde rekening waarvoor nog een prestatie moet worden geleverd. Consumeren betekent geld kwijtraken. Het opbouwen van eigendommen geeft juist zekerheid.

3. Ook een "beetje inflatie" is op lange termijn een heleboel inflatie. Stel dat er jaarlijks twee procent (prijs)inflatie is. Centrale bankiers hanteren dit vaak als streefgetal, overigens zonder onderbouwing. Na 20 jaar is dan bijna de helft van de koopkracht van het geld verloren gegaan. Een product met in jaar 1 een prijs van €1.000 en twee procent (prijs)inflatie per jaar, kost na 20 jaar: €1.000 x (1,02^20) ≈ €1486. Dat is een stijging van 48,6 procent. Na 40 jaar is dat zelfs €2.208, dus méér dan een prijsverdubbeling. En dat is nog maar één product; (prijs)inflatie is echter nooit gelijk over alle goederen verdeeld. Op lange termijn verliest men dus ook bij "een beetje inflatie" veel koopkracht. Een "beetje inflatie" als gunstig zien omdat het bestedingen aanwakkert (de impliciete bedoeling), is ook om deze reden bij uitstek korte termijn denken.

DNB beschrijft vervolgens de gevreesde loon-prijsspiraal:

"Eerst stegen de lonen, vervolgens de prijzen, daardoor gingen de lonen verder omhoog, vervolgens de prijzen enzovoorts".
Hier wordt niet verklaard waarom de lonen stegen. Aannemelijk is dat er voorafgaande prijsstijgingen hebben plaatsgevonden en dat werknemers meer loon eisten. Maar dan zou DNB (a) moeten beginnen met die prijsstijgingen en niet met de loonstijgingen en (b) die voorafgaande prijsstijgingen ook moeten verklaren. En één van de factoren die (winkel)prijzen bepalen, zijn juist loonkosten, die zelf namelijk weer prijzen (van arbeid) zijn. Dit is dus een eindeloos kip-en-ei verhaal waar DNB in Billy Bankbiljet niet eens aan toekomt.

De geldontwaarding is overigens nimmer zo hoog geweest dat men voor 25 gulden nog slechts een ijscostokje kon kopen, uitgezonderd wellicht in oorlogstijd maar (a) daar kan zelfs DNB niets tegen beginnen en (b) het afgebeelde 25 gulden biljet met Sweelinck dateert pas uit 1971.

Pagina 4
Op de vierde en laatste bladzijde wordt de rol van DNB in de bestrijding van inflatie uitgelegd. Echter, DNB verzwijgt hierbij het belangrijkste. Hieronder een reeks citaten en commentaren.

"DNB werkt -samen met de Europese Centrale Bank- aan prijsstabiliteit."
Prijsstabiliteit is voor niemand een zinvol doel. Als stabiliteit al bestaat, is het een onbedoeld resultaat van het menselijk handelen, zonder kunstmatig ingrijpen van een centrale bank of wie dan ook. Omdat voorkeuren en smaken van mensen voortdurend wijzigen en technologische ontwikkelingen hun productiviteit beïnvloeden, is het een illusie dat prijzen ooit stabiel kunnen worden, ten opzichte van welk (subjectief) gekozen referentiepunt dan ook. Sterker nog, die voorkeuren en ontwikkelingen zijn juist de hoogst haalbare stabiliteit die er te bereiken is. Zij komt geheel voort uit menselijke behoeften, kennis en vaardigheden. Zulke (in)stabiliteit is dan ook geheel vreedzaam en daarmee legitiem. Waarom een centrale bank (a) deze stabiliteit niet (h)erkent en (b) zelf betere stabiliteit denkt te kunnen bereiken, wordt niet uitgelegd. Helaas breekt DNB openlijk met die natuurlijke stabiliteit en bereikt zij het tegendeel van wat zij wenst, zoals spoedig zal blijken.

"Als DNB de bestedingen wil stimuleren, dan kan ze de rente verlagen. Geld lenen wordt aantrekkelijk. Consumeren en investeren dus ook."
Waarom DNB en in het algemeen een centrale bank de "bestedingen wil stimuleren" wordt weer niet uitgelegd. Allicht vindt DNB de (prijs)inflatie te laag ten opzichte van haar doelstelling en worden burgers eigenlijk verleid om daar wat tegen te doen. Hier wordt dan van (prijs)inflatie een doel op zich gemaakt, alweer zonder onderbouwing. Mensen consumeren in zelf bepaalde hoeveelheden omdat zij daar behoefte aan hebben en ook houden zolang zij leven. Vrijwillig consumeren is een meer dan voldoende legitimatie. Maar kennelijk zijn er autoriteiten die dat onvoldoende vinden. De primaire behoeften (eten, drinken, kleding, wonen) hebben sowieso geen enkele stimulans nodig: die willen mensen uit zichzelf al hebben. Ook kan een centrale bank niet voor meer koopkracht zorgen om bestedingen te stimuleren; die kan alleen komen door ervoor te werken. Een centrale bank kan alleen herverdelen, zoals verderop zal blijken. Eigenlijk stimuleert DNB niet de bestedingen, maar forceert zij deze. Ook is onduidelijk waarom mensen stimulans van DNB nodig hebben in de vorm van leningen, terwijl zij ook kunnen werken en sparen. Het lijkt erop dat DNB met de lage rente eerder verleidingen dan behoeften wil faciliteren. Feitelijk draait de consumptie-economie daar geheel en al op.

"Maar DNB verlaagt de rente alleen als de inflatie laag is. Is er echter te veel inflatie, dan verhoogt DNB juist de rente."
DNB bevestigt met het bijbehorende plaatje dat zij letterlijk aan de knoppen draait. Dat betekent ook dat zij volledig verantwoordelijk is voor (prijs)inflatie. Immers, elke inflatie komt kennelijk voort uit (teveel) afgesloten leningen aan bedrijven en consumenten. DNB legt zo duidelijk de link met de eerdergenoemde beide "oorzaken" van inflatie: kosteninflatie en bestedingsinflatie.

Maar alweer klopt er iets niet. Als inflatie slechts een kwestie is van lagere of hogere rente, is er altijd sprake van een golfbeweging. Er zou altijd een grens zitten aan zowel inflatie als deflatie, namelijk daar waar de geldhoeveelheid eindigt. Echter, de (prijs)inflatie is geen golfbeweging, zoals DNB suggereert. Want veruit de meeste prijzen blijven stijgen. Mensen kunnen met een inkomen van twintig, dertig of veertig jaar geleden nauwelijks of niet meer rondkomen. Valuta in vele landen hebben vrijwel al hun koopkracht verloren in de afgelopen vijftig a honderd jaar. Dit gebeurt versneld sinds het afschaffen van goud en zilver als geld rond 1970. Dus de centrale banken zijn geen helden in de strijd tegen (prijs)inflatie: zij veroorzaken deze simpelweg zelf, in samenwerking met de private banken. Het in de hand houden ervan, door bijvoorbeeld een inflatiedoelstelling van twee procent te hanteren, is onhaalbaar omdat individuele mensen, die de prijzen door vraag en aanbod bepalen, niet aanstuurbaar zijn. Een geldgroei van exact twee procent per jaar is wel haalbaar (maar niet zinvol: geld behoeft geen kunstmatige groei); een centrale bankier zou echter met het nastreven daarvan expliciet toegeven dat geldgroei voor hogere prijzen zorgt, temeer omdat het publiek dat vanzelf zal opmerken. Niet alleen bewijst dit dat (prijs)inflatie geen golfbeweging is die met het draaien aan de knoppen bijgestuurd kan worden, maar ook dat DNB de (prijs)inflatie als geheel niet verklaart. Er moet een andere factor in het spel zijn die maakt dat prijzen zelden of nooit meer terugkeren naar vroeger, ongeacht het bedienen van de knoppen door DNB.

Wat DNB in het stripverhaal niet vermeldt, is de werking van het geldsysteem zelf. Men beschrijft wel het symptoom ((prijs)inflatie) en suggereert dat dat in de hand zou kunnen worden gehouden. Echter, als men DNB moet geloven, zouden prijzen met het juiste rentebeleid altijd weer terugkeren naar eerdere hoogten. Leningen uit bestaand geld zouden in hun effecten ook altijd begrensd zijn door de geldhoeveelheid. Dat zou geen enkele reden tot paniek hoeven geven en als men de burgers vrij laat in sparen, besteden en investeren, is er altijd sprake van golfbewegingen, al naar gelang de behoeften van burgers. Hier is een centrale bank zelfs overbodig, omdat private banken en klanten altijd zorgen voor marktevenwicht in geld en rentestanden. DNB verzwijgt echter dat het niet zomaar leningen zijn die consumptie en investeringen aanmoedigen en (prijs)inflatie veroorzaken. Het gaat in het huidige geldsysteem namelijk om geldscheppende leningen. In het kort: het geld voor een hypotheek, consumptief krediet of bedrijfskrediet wordt door de uitlenende bank ter plekke bijgemaakt, waarbij het aan te schaffen object of een andere borg, als onderpand dient voor deze geldcreatie. Dat geldsysteem heet fractioneel bankieren en leidt tot potentieel oneindige geldschepping en bijgevolg eindeloze prijsstijgingen, zowel in hoogte als duur.

Dat is het cruciale feit dat DNB niet noemt.

Nu vallen alle puzzelstukken op hun plaats:
De (prijs)inflatie op pagina 1 is te wijten aan de geldgroei, niet aan de grillen van consumenten die opeens meer ijs willen. De kosteninflatie en bestedingsinflatie van
pagina 2
komen ook door geldscheppende leningen aan bedrijven en consumenten, waardoor de grotere vraag naar bepaalde goederen niet werd gecompenseerd door dalende vraag en prijzen elders. De uit de hand lopende (prijs)inflatie van pagina 3 is hiervan een gevolg, als een centrale bank niet tijdig ingrijpt en het eigen beleid terugdraait. En het stimuleren van bestedingen via geldscheppende kredieten van pagina 4 is feitelijk het uitlokken van (prijs)inflatie. Zo komt de aap uit de mouw: DNB speelt brandweer voor een brand die zij zelf aansteekt. En DNB slaagt er niet in om die brand onder controle te krijgen, ook al beweert zij:

"En zo weet DNB de inflatie in de hand te houden."
Deze uitspraak verraadt al dat (prijs)inflatie uit de hand kan lopen. Daarvan bestaan ook talloze voorbeelden van dubbelcijferige- en zelfs hyperinflatie. Dat kan alleen maar in een geldsysteem met een onbeperkte geldcreatie, via fractioneel bankieren; een strikt gehandhaafde gouden standaard valt daar niet onder. En zoals al opgemerkt, is ook een "beetje inflatie" op de lange duur een heleboel (prijs)inflatie.

En dat "beetje inflatie" komt nu in een ander daglicht te staan. Want om dat beetje voor elkaar te krijgen, moet de geldhoeveelheid wel groeien en wel exponentieel. Eerder al was berekend dat een prijs van €1.000 en twee procent (prijs)inflatie per jaar, na 20 jaar is gestegen tot: €1.000 x (1,02^20) ≈ €1.486 en na 40 jaar tot €2.208. Dit is vergelijkbaar met het fenomeen rente-op-rente: om voortdurend twee procent inflatie te hebben, moet (a) er geldgroei zijn en (b) deze geldgroei moet zelf exponentieel stijgend zijn omdat de twee procent over een steeds grotere basis moet worden berekend. Zou de geldhoeveelheid met een vast percentage van twee procent van het basisjaar groeien, een lineaire stijging van 20 euro per jaar, dan was na 20 jaar er "slechts" 40 procent bijgekomen. Het fractionele geldsysteem is potentieel onbegrensd en juist daar zit het gevaar van uit de hand lopende prijsinflatie.

Terugkomend op de Consumentenprijsindex (CPI) kan men nog een vaststelling doen: juist het fractionele geldsysteem maakt dat prijsstabiliteit een gevaarlijk en misleidend doel is en bewijst andermaal de ongeschiktheid van de al genoemde CPI. Murray Rothbard schreef hier uitgebreid over in hoofdstuk 6 Theory and Inflation: Economists and the Lure of a Stable Price Level van zijn boek America's Great Depression. Louter naar de prijzen kijken, verdoezelt de onderliggende gevaren, omdat zelfs als geldgroei wordt gecompenseerd door productiviteitsgroei en toename van de hoeveelheid goederen, er nog steeds een conjunctuurcyclus ontstaat door de ongedekte geldtoename. Consumentenprijzen alleen zijn bovendien maar een beperkt deel van alle prijzen, dus de focus alleen daarop is misleidend. Rothbard geeft hiervoor een reeks getalsmatige bewijzen. Ook is een feit dat de meeste kredietgroei niet gaat zitten in consumentengoederen, maar in kapitaalgoederen. Daar ontstaat de grootste zeepbel, maar de prijzen daarvan zitten niet in de CPI.

Als DNB de inflatie in de hand weet te houden, rijst de vraag waarom er op pagina 1 zo'n paniek werd gemaakt toen met Billy nog maar een ijsje op een stokje kon worden gekocht en geen sorbet meer. En bij terechte paniek, was DNB er kennelijk toch niet in geslaagd de (prijs)inflatie in de hand te houden. Vreemd genoeg stelt Billy zelf deze vraag niet. In de laatste tekeningetjes lijkt ook opeens (prijs)deflatie te hebben plaatsgevonden door zulk beleid: met Billy Bankbiljet wordt opeens zelfs een tweepersoons sorbet gekocht, hoewel er nota bene niet veel tijd is verstreken sinds de inflatiepaniek op de eerste pagina. Maar (prijs)deflatie is in een systeem van fractioneel bankieren een zeldzaamheid, die beperkt blijft tot:
(1) Producten die sneller dalen in prijs dan de geldgroei die naar zulke markten stroomt;(br> (2) Goederen die meestal als onderpand voor geldscheppende leningen hebben gediend, zoals huizen, die onder de (prijs)inflatie vaak sterk in prijs zijn gestegen en die door een instortende markt goedkoper worden. Maar ook dat bevestigt de prijsopdrijving die plaatsvindt onder fractioneel bankieren.

Conclusie
De enige goede definitie van inflatie is geldgroei. Door meer geld te creëren in de vorm van geldscheppende leningen, stijgen de prijzen van alle denkbare goederen, inclusief lonen, productiefactoren en consumentengoederen. Deze zijn alle met elkaar verbonden. Het begin van een loon-prijs spiraal zit dus niet in de prijsstijgingen, maar in stijging van de geldhoeveelheid.

DNB verzwijgt dit systeem van geldschepping en doet alsof draaien aan de renteknop en het zodoende aan- of ontmoedigen van leningen volstaat om de (prijs)inflatie in de hand te houden. Maar zowel logisch denken als het bestuderen van de monetaire feiten, leidt tot de conclusie dat DNB hoogstens zichzelf promoot als brandweer van een zelf aangestoken en in stand gehouden vuur. Zolang dit geldsysteem van fractioneel bankieren bestaat, zijn beteugeling van (prijs)inflatie en de misallocaties door met geldschepping gefinancierde investeringen en consumptie, een illusie.

Terug naar de hoofdpagina

© RatioVincit.nl, graag citeren met bronvermelding